
Spreekwoorden: (1914)
Den schoot vieren,d.i. toegeven, vrijheid geven; eig. den schoot, het touw dat aan den benedenhoek van het zeil is vastgemaakt en dient om het te spannen, wat laten schieten, en vandaar: eenige vrijheid geven, toegeven. Vgl. Winschooten, 236: de schoot vieren, oneigendlijk, wat toegeeven; Hooft, Bri...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Den schoot vieren,d.i. toegeven, vrijheid geven; eig. den schoot, het touw dat aan den benedenhoek van het zeil is vastgemaakt en dient om het te spannen, wat laten schieten, en vandaar: eenige vrijheid geven, toegeven. Vgl. Winschooten, 236: de schoot vieren, oneigendlijk, wat toegeeven; Hooft, Bri...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.